7 May 2024

De Gebochelde spinkrab, Pisa armata bereikt Nederland op plastic

Fig. 1. Gebochelde spinkrab, Pisa armata

Plastic is een ramp voor alles dat in zee leeft. Maar soms zorgt het ook voor een bijzondere vondst. In december 2023 werd in een aangespoelde plastic krat een Gebochelde spinkrab, Pisa armata gevonden, een soort die nog niet bekend was van onze kust.


Op 24 december 2023 vond Pieter Kruse samen met zijn vader Lucas tijdens een stormachtige wandeling op het strand van Zandvoort, lopend richting Bloemendaal, een aangespoelde plastic krat met daarin en daarop een aantal dieren (fig. 6). Het meest bijzondere dier was een levend spinkrabbetje. Het bleek te gaan om de Gebochelde spinkrab, Pisa armata. (fig. 1, 2, 5-7, 9), Het bleek de eerste vondst van deze soort van onze kust te zijn. 

Herkenning
Het krabbetje heeft een driehoekig tot ruitvormig rugschild, dat aan de voorzijde spits toeloopt in twee lange stekels, het rostrum. Ook aan de zij- en achterkant van het rugschild zitten stekels. Nagenoeg het hele dier is bezet met korte schubvormige haren. Aan de zijkant van het rugschild en op de looppoten zitten ook dikke lange haren. Daarnaast zie je op het rugschild verspreide groepjes met lange haakvormige haren, waaraan het dier allerlei camouflagemateriaal hangt. Zeer kenmerkend zijn de knobbels en richels op het rugschild. Het gevonden exemplaar is een mannetje. De kleur is lichtbruin tot roodbruin. Het rugschild van het gevonden exemplaar was 29 mm lang; de maximale afmeting van deze soort is 61 mm. In het boek de ‘De Krabben van Nederland en België’ van Hans Adema (1990) en in de Verspreidingsatlas wordt de soort verder beschreven.

Fig. 2. Pisa armata, Gebochelde spinkrab, 
mannetje, lengte rugschild 29 mm, Zandvoort, Nederland, 2023-12.
 


Gelijkende soorten
De camouflage (zie verder bij Gedrag) op spinkrabben kan zo dicht zijn, dat je ze vaak pas op naam kunt brengen door eerst wat van die camouflage weg te halen. Als je een levend dier vindt en je wilt het niet verzamelen, maak dan ook foto’s van de onderkant: daar zijn ze niet gecamoufleerd en kun je bepaalde kenmerken zien.

Soorten van onze kust waarmee je de Gebochelde spinkrab kunt verwarren - zeker als ze behoorlijk gecamoufleerd zijn - zijn de Rode spinkrab, Hyas coarctatus en jonge exemplaren van de Gewone spinkrab, Hyas araneus en de Atlantische grote spinkrab, Maja brachydactyla. De lengte en de vorm van het rostrum van de Gebochelde spinkrab, het rugschild met de duidelijke knobbels en richels en de stekels aan de achterkant zijn onderscheidend. Ook in gedrag is er een duidelijk onderscheid: de Gebochelde spinkrab is i.t.t. de hiervoor genoemde soorten een traag dier. De kans dat je die soorten in Nederland vindt, is overigens ook niet erg groot: beide Hyas-soorten lijken steeds zeldzamer te worden. De Atlantische grote spinkrab is nog niet algemeen (Heerebout et al, 2023), maar wel een soort in opkomst. 

Twee andere Pisa-soorten
In het Kanaal – als dichtstbijzijnde locatie – komen nog twee Pisa-soorten voor: Pisa tetraodon en Pisa nodipes. Hoewel deze soorten nog nooit in Nederlandse en Belgische wateren zijn gevonden, volgt hierna een vergelijking van deze soorten met P. armata

Fig. 3. Pisa tetraodon, Kromstekelige spinkrab, 
mannetje, lengte rugschild 52 mm, Siouville, Frankrijk, 1988-05. 


Pisa tetraodon
, de Kromstekelige spinkrab* (fig. 3) onderscheidt zich van de andere twee soorten door het druppelvormige rugschild met aan de zijden meerdere naar voren gekromde stekels. Er zitten op het rugschild geen grote en dikke knobbels, zoals bij de andere twee soorten. Van die andere twee soorten is het rugschild driehoekig tot ruitvormig en er zitten geen naar voren gekromde stekels aan de zijden. 


 





Fig. 4. Pisa nodipes, Geknobbelde spinkrab, 
mannetje, lengte rugschild 48 mm, Siouville, Frankrijk, 1988-05. 



Pisa nodipes
, de Geknobbelde spinkrab* (fig. 4) lijkt sterk op P. armata en zal daar vaak mee verward zijn en worden (zie Nooit te oud om te leren). De knobbels op het rugschild van P. nodipes zijn duidelijker afgetekend dan die op de rug van P. armata en niet deels verbonden door richels. Een ander opvallend verschil bij mannetjes is de vorm van het sternum, het segment tussen het staartstuk en de kaakpoten. Bij P. armata is dat nagenoeg vlak, bij P. nodipes is dat diep ingedeukt (fig. 5). In De Strandvlo heeft Cédric d’Udekem d’Acoz (1989) deze en andere verschillen uitgebreid beschreven. 

*Voorgestelde Nederlandse namen.



Fig. 5. Links onderzijde Pisa armata met vlak sternum, rechts Pisa nodipes met ingedeukt sternum 
(onderzijde van P. nodipes fig. 4), beide mannetjes.














||  Nooit te oud om te leren   Van Noord-West Europa ken ik twee Pisa-soorten. Pisa tetraodon vond ik vanaf 1978 in Bretagne en vooral in Normandië, Frankrijk. Pisa armata vond ik in 1988 in Normandië, althans dat heb ik altijd gedacht. Toen ik naar aanleiding van de vondst van Pieter onderzoek deed naar P. armata, kwam ik het al genoemde artikel van Cédric tegen. Zouden de Pisa van Pieter en de Pisa’s die ik in het verleden heb verzameld voor mijn aquarium en na hun overlijden heb geconserveerd, niet P. nodipes zijn? Ik heb ze gefotografeerd en de foto’s aan Cédric voorgelegd. Conclusie: ik heb 35 jaar verkeerd gedacht; mijn P. armata’s bleken allemaal P. nodipes. Toevallig is die van Pieter wel een ‘echte’ P. armata! ||

Vondsten
Dit is de eerste vondst van de Gebochelde spinkrab in Nederlandse wateren. In de Belgische Noordzee is de soort zeer zeldzaam. De krab is daar vijf keer opgevist: de eerste in 1850, de laatste in 2019. In het Kanaal wordt de soort vaker aangetroffen. Mondiaal is de soort bekend van de oostelijke Atlantische Oceaan van Schotland tot Kameroen en de Middellandse Zee (WoRMS, 2024-04-25). 

Fig. 6. Pieter Kruse bij het krat met inhoud.








Herkomst
Op het krat (fig. 6) vond Pieter nog de volgende soorten: Perforatus perforatus, Vulkaantje (9 ex.), Lepas anatifera, Grote eendenmossel (4), Aequipecten opercularis, Wijde mantel (5) en cf. Ascidiella scabra, Scheve zakpijp (1). Gezien de soorten die op en in het krat zijn gevonden, kwam het waarschijnlijk van de Normandische kust of nog zuidelijker. Tip: als je een krat of ander voorwerp vindt met (bijzondere) verstekelingen, kijk of er ergens tekst op is te vinden en fotografeer die ook. Daardoor kun je soms de oorsprong achterhalen en dat maakt je vondst nog waardevoller. 

Biologie
In de literatuur en op internet worden nogal verschillende biotopen genoemd: stevige rots- en koraalachtige bodems en zachte(re) bodems in wisselende samenstelling van schelpen, modder en zand. Ook over de diepte lopen de gegevens uiteen. Sommige auteurs noemen ze van het getijdengebied, maar anderen pas vanaf 18 of 50 meter tot dieper met 206 meter als diepste punt. Cédric liet weten dat P. armata iets dieper leeft dan P. nodipes (pers. meded.).

Fig. 7. Pisa armata van voren gezien.

Gedrag
Pisa-soorten zijn net als andere soorten spinkrabben vaak sterk gecamoufleerd. De krabbetjes zetten (stukjes van) allerlei soorten zeedieren op hun rugschild en looppoten, zoals sponzen, holtedieren en zakpijpen. Aan de lange haakvormige haren bevestigen ze zeewieren, hydropoliepen en struikvormige mosdiertjes. Die zeewieren en dieren groeien vaak verder uit en kunnen het hele rugschild bedekken. Vaak zie je de krabbetjes pas als ze bewegen: dan zie je opeens een spons of zeewier lopen! De keuze voor specifieke soorten hangt samen met de dieren en wieren uit hun directe leefomgeving. Alle Pisa-soorten zijn trage en daarmee kwetsbare krabben: goede camouflage biedt dus bescherming. Ze besteden dan ook veel tijd aan hun ‘kapsel’.

Het gevonden krabbetje had kleine stukjes Dodemansduim, Alcyonium digitatum (fig. 8) op zijn rugschild en looppoten gezet. Ook zaten er nog wat onherkenbare restanten op van hydropoliepen. Als camouflage stelde het niet veel voor. 

Fig. 8. Alcyonium digitatum, Dodemansduim.














||  Bezem en voorraadkast   Ze passen de camouflage aan, als die niet meer passend is. Bij een Kromstekelige spinkrab die ik een paar dagen had ondergebracht in een emmer met water waarin stukjes stro waren gewaaid, had het dier de zeewieren op zijn rugschild verwijderd en er stukjes stro voor in de plaats gezet. Hij leek op een levende bezem! 

De camouflage kan ook als voorraadkast dienen: in mijn aquarium heb ik Kromstekelige en Geknobbelde spinkrabben regelmatig stukjes zeewier (o.a. Caulerpa prolifera, Ulva spec., Zeesla, Mastocarpus stellatus, Kernwier en Sargassum muticum, Japans bessenwier), krabstick, krabresten, mossel en vis op hun rostrum en rugschild zien zetten, die later alsnog werden opgegeten. Erg geslaagd was de camouflage dan vaak niet. ||


Ze zijn omnivoor: als voedsel worden zeewieren, hydropoliepen en wormen genoemd. In mijn aquaria kreeg ik Kromstekelige en Geknobbelde spinkrabben - naast de soorten hiervoor genoemd bij 'Bezem en voorraadkast' - ook warm voor oester, vis, garnaal en tubifex. Mijn ervaring is wel dat ze snel uitgekeken zijn op het aangeboden voedsel. Als het niet beviel, werd het agressief weggegooid. 

Het laatste deel van de looppoten is sterk gekromd; daarmee houden ze zich stevig vast aan rotsen of zeewieren. Als je ze op wilt pakken om ze beter te bekijken of te fotograferen, haal ze dan voorzichtig – pootje voor pootje – los van de ondergrond. Het zijn grappige krabbetjes om te observeren. De Gebochelde spinkrab lijkt vanaf de zijkant, zonder al teveel camouflage, op een spitsmuis (fig. 9). Agressief gedrag, zoals veel andere krabbensoorten die meteen hun schaarpoten naar je uitstrekken, vertonen ze niet. 

Fig. 9. Vanaf de zijkant lijkt Pisa armata op een spitsmuis.














||  Op de tast vinden
   Kromstekelige spinkrabben verschuilen zich in Noord-West Europa graag in grotere, stevige bruinwieren als Japans bessenwier, Sargassum muticum, Vezelwier, Gongolaria baccata en Ericaria selaginoides. Ik vond ze bij het bekijken van allerlei aangroeisel op die zeewieren in diepe getijdenpoelen in Normandië. Omdat de wieren onder water zitten, moest je om ze te vinden een duikbril opzetten of je hand voorzichtig door het zeewier halen. Vaak voelde je dan ‘verdikkingen’ die bestonden uit zakpijpen en sponzen die op het wier groeiden. Als zo'n verdikking in je hand bewoog, wist je meteen dat je een Pisa had gevonden. ||  

Autochtoon?
Tot deze vondst was geen van de drie Pisa-soorten - autochtoon of aangespoeld - bekend van onze kust. Kunnen we ze in de toekomst ook autochtoon aan onze kust en in de Oosterschelde verwachten? Uitsluiten kunnen we het niet, maar Pisa’s zijn bepaald geen marathonlopers. Op basis van deze enkele aangespoelde vondst en hun toch wat verborgen levenswijze, denk ik niet dat ze snel aan onze kust gevonden zullen worden. Maar denkend aan de Wolkrab, Dromia personata die ook opeens opdook in Nederland: ik laat me graag verrassen.

Fotografie
Foto’s: Mick Otten. De foto’s van Pieter Kruse op het strand en van het krat zijn van Lucas Kruse. De foto’s van P. nodipes en P. tetraodon zijn gemaakt van exemplaren die ik destijds verzamelde voor mijn aquarium. Na overlijden heb ik ze geconserveerd in alcohol. Voor de foto’s heb ik de dieren kort gespoeld in zoet water, daarna even laten drogen en gefotografeerd. De foto’s van P. armata zijn gemaakt met het dier in water. Alle (gestapelde) foto’s zijn gemaakt met daglicht.

Dank
Ik dank Pieter Kruse voor het melden van zijn vondst, het uitlenen van het krabbetje en zijn geduld met het wachten op dit bericht. Cédric d’Udekem d’Acoz (Royal Belgian Institute of Natural Sciences) dank ik voor de hulp bij het op naam brengen en de verdere informatie die hij verstrekte, Marco Faasse voor de determinatie van Alcyonium digitatum en informatie over WoRMS en Wilfried Bay-Nouailhat voor die van Ascidielle scabra. Rykel de Bruyne dank ik voor zijn commentaar op de tekst en zijn creatieve voorstel voor de naam Kromstekelige spinkrab. Francis Kerckhof (KIBIN-OD Natuur, Mareco), Rien de Ruiter (Strandwerkgemeenschap), Adriaan Gmelig Meyling (Stg. ANEMOON) en Arjan Gittenberger (Gimaris) dank ik voor het nagaan van Pisa-soorten in Nederlandse en Belgische wateren. 

Literatuur

  • Adema, J.P.H.M., 1990. De krabben van Nederland en België. ISBN 9073239028.
  • Falciai, L. & R. Minervini, 1992. Guide des homards, crabes, langoustes, crevettes et autres crustacés décapodes d'Europe ('Guida dei Crostacei Decapodi d'Europa'). ISBN 260300994X.
  • Ingle, R.W., 1996. Shallow water crabs. Synopses of the British Fauna 25. ISBN 101851532587.
  • Muñoz I., García-Raso J.E., Gónzalez J.A., Lopes E.P., dos Santos A.M., Cuesta J.A., 2023. Taxonomic revision and molecular phylogeny of Pisa (Decapoda: Majoidea: Epialtidae), including the description of a new genus of Pisinae. Sci. Mar. 87(4): e076. Klik hier voor PDF.   
  • Udekem d'Acoz, C. ‘d, 1989. Présence de Pisa nodipes (Leach, 1815) sur les côtes françaises de la Manche (Crustacea, Decapoda, Brachyura: Majidae). De Strandvlo, 9(4): 103-112. Klik hier voor PDF. 
  • Zariquiey Álvarez, R., 1968. Crustáceos Decápodos ibéricos. Klik hier voor PDF.

Websites

  • Heerebout, G., R. de Bruyne, L. Schoonderwoerd en M. Haarsma, 2023. Indrukwekkende Grote spinkrab nu ook in de Oosterschelde. NatureToday-bericht. Klik hier.
  • Otten, M., 2017. At last and unexpected: the Sponge crab, Dromia personata, in the Netherlands. MicksMarineBiology. Klik hier.
  • Verspreidingsatlas. Klik hier.
  • WoRMS. Klik hier

29 August 2022

Op zoek naar de Raketmeduse, Cladonema radiatum in Nederland

fig. 1. Zijaanzicht Raketmeduse, Cladonema radiatum.


Dit blogbericht had ik als titel willen geven: ‘De Raketmeduse, Cladonema radiatum Dujardin, 1843 nieuw voor Nederland.’ Hoewel niet is uit te sluiten dat er in Nederlands kustwater Raketmeduses zijn voor(t)gekomen, is dat niet met 100% zekerheid vast te stellen. 

Met dit blogbericht als artikel in Het Zeepaard (82-3) en een artikel van Robert Brons over deze soort in hetzelfde nummer, is het een oproep om naar deze bijzondere hydromeduses uit te kijken. Vooruitlopend op een vondst in Nederland ben ik meteen zo vrij geweest om een Nederlandse naam te geven: de Raketmeduse. 


Vondsten en soort

Begin november 2020 zag ik in één van mijn aquaria een tiental roodbruine ‘strengetjes’ van een paar millimeter die schokvormige bewegingen maakten. Toen ik er een vergrootglas bij haalde - de diertjes waren tussen de 0,5 en 2,5 mm hoog (althans het klokje) - bleken het heel fraaie hydromeduses te zijn (fig. 1 en 2). 

 

Toen ik ze op naam wilde brengen en daarvoor ‘Overzicht van de Nederlandse Leptolida’ van Vervoort & Faasse (2009) uit de boekenkast trok, bleken daarin meer dan 50 soorten hydropoliepen beschreven die in hun leven een medusestadium kennen. Dat leek me dus zoeken naar een naald in een hooiberg, maar dat bleek mee te vallen. Cladonema radiatum heeft opmerkelijke knotsjes aan zijn vertakte tentakels zitten, in het boek omschreven als bolvormige netelconcentraties. Toen ik vervolgens de beschrijving las en ging googlen naar foto’s, leek mij de soort onmiskenbaar. Marco Faasse bevestigde de determinatie per email. 

 

fig. 2. Bovenaanzicht.


In het boek wordt gemeld dat de soort nog niet in Nederland is gevonden, maar "in ons kustplankton is te verwachten". De wens wordt al snel de vader van de gedachte en ik dacht de eerste exemplaren uit Nederlands kustwater te hebben gevonden. Ik vond ze namelijk direct nadat ik vers zeewater voor mijn aquarium had gehaald bij Neeltje Jans. Maar hoe meer ik er over las, hoe groter de twijfel. Eén van de belangrijkste tegenargumenten was dat de hydromeduses doodgaan bij een temperatuur lager dan 14 ºC; het zeewater bij Neeltje Jans was toen 12 ºC. Daarbij vond ik zo’n 10 exemplaren in dat aquarium van nog geen 7 liter en dat was wel erg veel voor het toeval. Een ander tegenargument is dat dit dier op heel veel plaatsen in de wereld opduikt… in aquaria! Dan is niet altijd duidelijk waar de diertjes vandaan komen. Vaak blijken ze meegelift met geïmporteerd koraal en ‘levend steen’ en komen ze in de omringende zee van dat land niet voor. 

 

Ook Marco Faasse liet weten ze lang geleden in zijn aquarium te hebben gehad. De herkomst was niet duidelijk, maar hij vermoedde dat ze waren meegekomen met wat materiaal uit de Middellandse Zee. Juist in mijn meduse-aquarium had ik zeewieren als het groenwier Caulerpa racemosa en wat zeeanemoontjes op Groot zeegras, Zostera marina van de Franse Middellandse Zeekust ondergebracht, die ik juni dat jaar had verzameld. Dat was teveel toeval.

 

Van Thom van Riet kreeg ik juni 2021 een foto gemaild met het bericht dat hij een twaalftal vreemde kwalletjes in de filterbak van zijn aquarium zag. Ik herkende ze meteen: dezelfde prachtige hydromeduses van Cladonema radiatum.Zouden dat dan toch de eerste exemplaren zijn uit Nederlands water? Al het zeeleven en zeewater dat hij voor zijn aquarium verzameld, komt uit Zeeuwse wateren. Nou ja, bijna al het zeeleven: ik heb hem in maart 2021 wat Kussensterretjes, Asterina gibbosa gegeven… Kon dat dan toch de bron van ‘besmetting’ zijn? Er zat wat water bij, maar dat oogde schoon en daarbij was er geen uitwisseling van water van het kleine meduse-aquarium met het (hoofd)aquarium waar de Kussensterretjes vandaan kwamen. Ook was zijn aquariumtemperatuur toen voor een langere periode 10 tot 12 ºC. Dat zou dodelijk moeten zijn voor Cladonema. Dus toch de eerste Nederlandse vondst?

 

Robert Brons, die jarenlange ervaring heeft met het kweken van zeedieren, gaf een duidelijke reactie op mijn concept tekst: hij was niet overtuigd van de Nederlandse herkomst. Hij zou dat pas zijn als het aquarium en alles daaromheen grondig gesteriliseerd zou zijn, laat staan dat er ‘vreemd’ materiaal in terecht is gekomen als de Kussensterretjes. Robert: “Cladonema komt zeer, zeer algemeen voor in Nederlandse zeeaquaria en dat is al minstens 40 jaar zo. Vanuit mijn aquacultuur-verleden weet ik dat Cladonema zich ondanks UV-sterilisatie, handen en netten ontsmetten, toch verbazingwekkend gemakkelijk van het ene naar het andere systeem weet te verspreiden. Ongetwijfeld door menselijke foutjes, maar nooit was iemand zich daarvan bewust. Dit dier is een ongelooflijke overlevings- en verspreidingskunstenaar.” Op basis daarvan durf ik uiteindelijk niet te stellen dat Thom’s exemplaren met zekerheid uit Nederlandse wateren komen. Opnieuw jammer, maar het is meteen een goede aanleiding om naar deze hydromeduses uit te kijken. Daarover later meer. 

 

Het gaat dus om de hydropoliep Cladonema radiatum Dujardin, 1843. Het dier valt onder de stam Cnidaria, waartoe ook kwallen, zeeanemonen en koralen behoren en vervolgens onder de klasse Hydrozoa. Omdat het verspreidingsgebied van dit kleine, wat verborgen dier erg groot is, vraagt Schuchert (2006) zich af of het niet om een complex van soorten gaat. Zoals zo vaak volgt dan de opmerking dat er nader onderzoek gedaan moet worden. 


fig. 3. Detail met ocelli.

Verschijning

In Vervoort & Faasse (2009) wordt de volgende beschrijving gegeven van de meduse: "Meduse klokvormig, tot 3 mm hoog en iets smaller. Met 8-10 vertakte tentakels; onderste vertakkingen kort en met hechtschijfje, bovenste langer met bolvormige netelconcentraties. Tentakels aan basis verdikt en met bruine ocel (redactie: oog, lichtgevoelige cellen; fig. 3). Scherm aan buitenzijde met verspreide netelcellen. Manubrium (redactie: het orgaan dat de maagholte bevat en eindigt in een mond; fig. 4) sigaarvormig, mondopening omgeven door 5-7 lobachtige tentakels. Gonaden (redactie: voortplantingsorganen) langs bovenste tweederde van het manubrium." Ik heb overigens geen enkel exemplaar gezien met een sigaarvormig manubrium. Het doet me eerder aan een knotsvorm denken. Het dier kan het orgaan sterk samentrekken en heen en weer bewegen (fig. 5).


fig. 4. Detail met manubrium.

 

Ben je het Engels machtig, dan vind je in Bouillon et al. (2004) een determinatiesleutel en daarnaast veel informatie over Hydrozoa in het algemeen (zeer lezenswaardig!). In Schuchert (2006) vind je de meest uitgebreide beschrijving van deze soort. Overigens zijn alle drie genoemde publicaties als PDF op te halen (zie Literatuur). 

 

Poliep en meduse

Veel hydropoliepen zoals Cladonema radiatum kennen zowel een vastzittend poliepstadium als een vrijzwemmend medusestadium. Die dieren lijken in die verschillende stadia helemaal niet op elkaar en werden in het verleden vaak als aparte soorten beschreven. De naam hydropoliep (ook wel hydroïdpoliep) is verwarrend, omdat je dan eigenlijk alleen de poliep benoemd, niet de meduse. En dat terwijl die meduse soms juist zo opvallend is. 


Die verwarring zie je ook terug in de (soms verouderde) Nederlandse naamgeving van diverse soorten Hydrozoa, zoals bijvoorbeeld Clytia hemisphaerica. Dat dier heet als poliep Getand zeemos en als meduse Kleine of Getande klokpoliep! Voorzover ik weet, is het ook de enige klasse van zeedieren waarbij die duidelijk verschillende ontwikkelingsstadia een aparte Nederlandse soortnaam hebben gekregen. Bij een aantal soorten hydropoliepen is het medusestadium leidend in de naamgeving (zij het vreemd genoeg niet met het woord meduse): Lampenkapje, Parasolletje, Japanse kruiskwal, Klepelklokje en zo meer. Kijkend naar die soorten lijkt de opvallende vorm en de grootte van die meduses en de frequentie waarin het dier in dat stadium wordt aangetroffen, bepalend geweest voor de naamkeuze. Dat lijkt mij ook voor de Nederlandse naamgeving van Cladonema radiatum van toepassing.


fig. 5. Detail met samengetrokken manubrium. 
Aan de onderzijde is het velum met daarin een opening zichtbaar.

 

Nederlandse naam

Omdat veel mensen een Nederlandse naam beter onthouden, ben ik meteen op zoek gegaan naar (mogelijke) Engelse namen als referentie. Op internet kwam ik de volgende namen tegen: ‘root-arm medusa’, ‘aquarium medusa’ en ‘rocket jelly’. Het zijn allemaal toepasselijke namen. Root-arm medusa (Fenwick, website Aphotomarine), vrij vertaald wortelstelsel meduse, slaat duidelijk terug op de vorm van de gespreide tentakels, zoals je die ziet op fig. 1 en 2. Aquarium medusa (Bay-Nouailhat, 2006; Cole, 2017) zegt iets over de zeer frequente aquariumwaarnemingen van Cladonema en dat is natuurlijk wel een heel bijzondere ‘eigenschap’. De vraag is of dat specifiek genoeg is: google eens op het woord aquarium medusa en je ziet allerlei kwallen in aquaria voorbijkomen, niet Cladonema. Rocket jelly kom ik één keer tegen (Buttivant, 2020). Die naam vertaald als Raketmeduse spreekt mij het meest aan. Het dier valt namelijk vooral op door de snelle, schokkerige sprongetjes die het maakt; het oogt en beweegt als een raketje. Zie bijgaand filmpje. Gaan we ooit ook het poliepstadium vinden, dan kunnen we daar Raketpoliep van maken. 

 


Formaat

Waar Vervoort & Faasse (2009) schrijven "tot 3 mm hoog en iets smaller", noemt Bay-Nouailhat (2006) een diameter van maar liefst 6 mm. Dat is dus fors groter. Die van mij waren zoals al aangegeven 0,5 tot 2,5 mm hoog. Voor alle duidelijkheid: het gaat om de hoogte of diameter van het klokje, dus zonder de tentakels. Bedenk daarbij dat het dier (meer dan 95% water!) zich makkelijk groter en kleiner en anders van vorm kan maken (fig. 6) door water in en uit zijn lijf te pompen.


fig. 6 De Raketmeduse in een andere vorm.

Kleur

Schuchtert (2006): "De kleur van het manubrium en de tentakels is rood, helderrood of bruin; ocelli zwart of diep karmozijn". Niet vermeld is: de rest van het dier is doorzichtig en kleurloos. Ik zie vooral oranje als kleur, maar het valt mij - niet voor het eerst - op dat de zwarte of witte achtergrond waarop ik dieren vaak fotografeer en de (grote) hoeveelheid licht die ik op of door het dier laat vallen, voor een andere kleurweergave zorgen. Alleen het exemplaar tegen de lichte achtergrond (fig. 7) en op de zeeanemoon (fig. 8) zijn duidelijk rood. Hoewel het in de foto’s deels om verschillende exemplaren ging, oogden zij op het oog met hetzelfde licht identiek van kleur. De ‘kleurervaring’ die je zult hebben met dieren in een natuurlijke omgeving zal dus door een andere achtergrond (zeegras, bruinwieren, vrijzwemmend in het water) en verschillend licht (zonlicht, duiklamp) ook sterk verschillen. Je kunt overigens meer kleuren ontdekken (fig. 1, 3 en 9); die worden veroorzaakt door een andere invalshoek van het licht.

fig. 7. Meduse gefotografeerd voor een lichte achtergrond.


Voortbeweging 

Zoals al gezegd beweegt de meduse zich voort met snelle, schokkerige sprongetjes. Heel anders dan de gracieuze, rustig golvende bewegingen van kwallen of bijvoorbeeld van het meer verwante Lampenkapje. Door het hard samentrekken van het klokje (fig. 6) en verkleining van de opening van het velum (een membraan dat het klokje afsluit, fig. 5), wordt door die opening met grote kracht water geperst, zoals bij een straalmotor, waardoor het dier wegschiet. Dan hangt het even vrij in het water, schiet weer verder weg of zakt langzaam naar de bodem. Landt hij op zijn zijkant op de bodem, dan blijft hij vaak even liggen om zich vervolgens op te richten met zijn tentakels vastgehecht aan de ondergrond. Grote afstanden legt het dier niet af; in stromend water is hij niet in staat tegen de stroming in te zwemmen. Hoewel Bouillon et al. (2004) schrijven dat hij door middel van zijn tentakels over de bodem kan lopen, zegt o.a. Schuchert (2006) juist dat hij dat niet kan en dat de tentakels alleen gebruikt worden om zich aan de bodem vast te zetten. Ik kan mij ook niet herinneren dat ik ze ermee heb zien lopen. Zoals op de foto’s goed is te zien, kan de Raketmeduse zijn tentakels ver uitstrekken en intrekken; ver uitgestrekt op de bodem is het dier stevig verankerd. 

 

Voedsel

Bouillon et al. (2004) noemen schaaldieren, vislarven en andere planktonische en epibentische organismen als voedsel van Hydrozoa. Sommige soorten kunnen zich voeden met bacteriën, protozoën, fytoplankton en zelfs opgelost organisch materiaal; andere soorten herbergen symbiotische intracellulaire algen waaruit ze bepaalde voedingsstoffen kunnen fixeren. Hij en andere auteurs noemen geen specifiek voedsel voor de Raketmeduse. 

Voortplanting

Zoals al gezegd heeft Cladonema radiatum zowel een vrijzwemmend medusestadium als een vastzittend poliepstadium. Hoewel er in het meduse-aquarium een draderige structuur op het glas van het aquarium ontwikkelde, waaruit zich een aantal poliepen vormden, bleek dat niet van deze soort te zijn. Ik heb ze dus nog niet gezien en verwacht ze ook na twee jaar niet meer. Voor verdere informatie over de voortplanting verwijs ik graag naar het artikel met prachtige foto’s van Robert Brons in Het Zeepaard (82-3). Op het houden in een aquarium kom ik nog terug.   

 

Verspreiding

Cladonema radiatum is een cosmopoliet, maar komt oorspronkelijk uit Europa. Op de website van het Smithsonian Environmental Research Center (klik hier) is een kaart opgenomen waar het dier voorkomt. Dat het dier zich steeds verder verspreid - al of niet via de zeedierenhandel - blijkt bijvoorbeeld uit een recente publicatie van de waarneming in Pakistan (Ghory, 2020). Aangetroffen in een aquarium gevuld met zeewater uit het getijdengebied daar. Of daar geen sprake is van onbedoelde introductie met buitenlands materiaal, kan ik niet beoordelen. 

 

Habitat

Het dier vestigt zich gewoonlijk op zeewieren en zeegrassen (zoals Neptunusgras, Posidonia oceanica of Groot zeegras, Zostera marina), maar ook op hard substraat. De soort wordt – althans in Europa – gevonden van juni tot oktober. Hij kan tijdens warme periodes zeer algemeen zijn. Ook wordt genoemd dat het dier tintelingen kan veroorzaken bij zwemmers. Als het om dezelfde dieren gaat die mij en mijn vrouw belaagden in de zee bij Biarritz in 1989, dan is tintelingen eufemistisch uitgedrukt: na een minuut of vijf in zee hadden we genoeg van de tamelijk pijnlijke steken (gevoel vergelijkbaar met de steek van een daas) van een onzichtbaar dier. Ze zijn mogelijk ook 'netelig' genoeg om niet door een veel grotere zeeanemoon te worden verzwolgen. Ik zag in mijn aquarium een Raketmeduse in aanvaring komen met Telmatactis forskalii (fig. 8). De zeeanemoon bracht de meduse met twee tentakels naar zijn mond, maar duwde hem een paar seconden later weg, waarna de meduse nog 18 minuten bleef plakken. De meduse had bij de aanraking direct zijn tentakels samengetrokken onder de klok. Uiteindelijk sloot de zeeanemoon zich en bleef de meduse nog lange tijd aan de buitenkant hangen. 


fig. 8. Meduse in de tentakels van Telmatactis forskalii.

 

Aquarium

Cladonema radiatum blijkt het in warmwater aquaria zo goed te doen, dat hij veel gebruikt wordt als laboratoriumdier voor ontwikkelings- en moleculaire studies. In veel privé aquaria wordt het dier als een pest gezien. In Schuchert (2006) is vermeld dat een kolonie van dit dier meer dan 30 jaar leefde in een aquarium in Berlijn. Bouillon et al. (2004) schrijven dat de levensduur van hydromeduses ligt tussen een paar uur en een maand. Ik heb van de oorspronkelijke pakweg tien meduses één individu twee en één bijna drie maanden in leven gehouden (beide exemplaren heb ik apart gehouden in een plastic emmertje). Dat is dus beduidend langer dan de maand van Bouillon et al. (2004). Thom liet weten dat hij de meduses ongeveer tot oktober is blijven zien, maar dat hoeven niet steeds dezelfde exemplaren te zijn geweest.

 

Ik voerde ze met Coralific Delite, kleine korreltjes aquariumvoer voor koralen en zeeanemonen die je in water doet en met een pipet geeft. Bij de meduses kon ik het roodgekleurde voer in de maag zien zitten. Na twee maanden ben ik ze dagelijks Artemia larfjes gaan geven. Zowel het aquarium als het emmertje werden belucht; het emmertje heel licht om de kwetsbare dieren niet te beschadigen. Het aquarium werd sterker belucht, omdat daar ook wat andere dieren in zaten. Vaak zag ik ze bovenin het aquarium aan het glas ‘geplakt’ zitten. Ze konden zich zonodig tegen de stroming beschermen door zich te nestelen tussen het Caulerpa racemosa. Zette ik de luchtpomp uit om ze wat te voeren, dan zag ik ze vaak tussen het groenwier vandaan komen. Eens per twee dagen verving ik een kwart van het water in het emmertje. In het aquarium verving ik pakweg 1 liter per 2 weken.

 

Op zoek langs de Nederlandse kust

Zie je de meduse in een aquarium al makkelijk over het hoofd, in natura wordt dat nog wat lastiger. Toch hoop ik dat je, met de foto’s van het dier in het achterhoofd en je bedenkend dat het klokje niet veel hoger is dan 3 mm, eens dit prachtige en interessante dier al stenen kerend of duikend tegen zult komen. Dat dat mogelijk is blijkt uit een leuke reportage op Cornish Rock Pools (Buttivant, 2021, klik hier). Zoals Robert Brons schreef: "dan pas ben ik echt overtuigd dat het om een Nederlands exemplaar gaat!"

 

Dank

Ik dank Thom van Riet voor het delen van zijn bijzondere vondst. Marco Faasse dank ik voor de bevestiging van de soort, aanvullende informatie en het nalezen van dit blogbericht/artikel. Robert Brons bedank ik voor het nalezen, het voorkomen van de conclusie dat de soort in Nederlandse wateren is gevonden en vooral omdat zijn magnifieke fotografie - die hij al in een ver verleden presenteerde bij een lezing voor de Strandwerkgemeenschap - een belangrijke inspiratiebron is geworden voor mijn ‘in vitro fotografie’.

 

Alle foto's (in vitro): Mick Otten.


fig. 9. Een andere invalshoek van het licht veroorzaakt andere kleuren.

Literatuur 

  • Bouillon, J., M.D. Medel, F. Pagès, J.M. Gili, F. Boero & C. Gravili, 2004. Fauna of the Mediterranean Hydrozoa. Scientia Marina 68: 5-438. Klik hier voor PDF.
  • Cole, T.C.H., 2017. Wörterbuch der Wirbellosen / Dictionary of Invertebrates. Latein-Deutsch-English. Springer Spektrum, Berlin. 
  • Ghory, F.S., Q.M. Ali & Q. Ahmed, 2020. First record of Cladonema radiatum Dujardin, 1843 (Hydrozoa: Cladonematidae) from northern Arabian Sea, Pakistan. International Journal of Fisheries and Aquatic Research 5(3): 14-16. Klik hier voor PDF.
  • Schuchert, P., 2006. The European athecate hydroids and their medusae (Hydrozoa: Cnidaria): Capitata Part 1. Revue Suisse de Zoologie 113(2): 325-410. Klik hier voor PDF.
  • Vervoort, W. & M.A. Faasse, 2009. Overzicht van de Nederlandse Leptolida (= Hydroida) (Cnidaria: Hydrozoa). Nederlandse Faunistische Mededelingen 32: 1-207. Klik hier voor PDF. 

Websites

20 February 2020

Siamese zeeanemonen, ongeslachtelijke voortplanting en ouwe koek

fig. 1  Siamese tweeling van de Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea*. 
Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019 (in vitro 5-10-2019).

Het begint een beetje als een sprookje. Lang geleden -  februari 1978 - werd er in mijn aquarium een Zeeanjelier, Metridium dianthus, geboren met een opvallende vorm: binnen een gedeelde voet zag je twee individuele zuilen met daarop de van zeeanemonen bekende tentakelkrans. Het ‘ouderdier’ - afkomstig van de pontons van de haven van Burghsluis - had zich voortgeplant door zich te verplaatsen en daarbij stukjes van zijn voet, het orgaan waarmee het dier zich vasthecht aan de ondergrond, achter te laten. De standaardmethode van voortplanting bij Zeeanjelieren. Uit zo’n afgebroken stukje voet ontwikkelt het dier een zuil, mond, tentakels en alles waaruit een anemoon verder bestaat. Maar hier was dus iets minder standaard verlopen. Twee individuen deelden dezelfde voet: een Siamese tweeling.

fig. 2  Siamese tweeling Zeeanjelier, Metridium dianthus. Zeelandbrug, Oosterschelde, 21-2-2018.

Op 21 februari 2018 zag ik duikend bij de Zeelandbrug zo’n zelfde Siamese Zeeanjelier (fig. 2) staan. De foto die ik daarvan maakte, deelde ik op de Facebookpagina van Stichting ANEMOON. Stefan Verheyen plaatste op 20 augustus 2019 bij mijn bericht een foto van een Siamese Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans (fig. 3). Die soort had ik nog nooit als tweeling gezien. Vervolgens ontstond er op Facebook discussie of het ging om een Siamese tweeling of dat de in het bericht getoonde zeeanemonen zich gingen delen. Ik was er van overtuigd dat het daadwerkelijk om Siamese tweelingen zou gaan en dat de anemonen zich niet (alsnog) zouden delen.

fig. 3  Siamese tweeling Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. miniata
Putti’s Place, Oosterschelde, 20-8-2019. © Stefan Verheyen.

Voortplanting
Om de discussie te begrijpen eerst wat over de voortplanting van zeeanemonen. Zeeanemonen kunnen zich geslachtelijk en ongeslachtelijk voortplanten. Geslachtelijke voortplanting vindt plaats via ei- en zaadcellen waaruit zich een larve ontwikkelt. Die zet zich vast op de ondergrond en groeit uit tot een volwassen zeeanemoon. Bij zeeanemonen kan dat ook levendbarend, dus via inwendige ontwikkeling. Als nagenoeg complete anemoontjes verlaten ze via de mondopening het ouderdier. Een voorbeeld van een anemoon die zich levendbarend voortplant is de Edelsteenanemoon, Aulactinia verrucosa (fig. 4 & 5), een soort die in Nederland alleen bekend is van aanspoelsel (Den Hartog, 1962).

fig. 4  Edelsteenanemoon, Aulactinia verrucosa, met middenboven een levendgebaard exemplaar. 
Trebeurden, Frankrijk (oorsprong ouderdier), 24-8-1990 (in vitro 19-11-2017).

fig. 5  Juveniele Edelsteenanemonen, Aulactinia verrucosa met een nog beperkt aantal tentakels. 
Trebeurden, Frankrijk (oorsprong ouderdier), 24-8-1990 (in vitro 16-11-2017).

De ongeslachtelijke voortplanting is eigenlijk veel interessanter bij zeeanemonen. Afhankelijk van de soort (‘spoiler alert’: ik neem even een voorschot op de conclusie van de discussie) gebeurt dat door deling of door het afscheuren van een stukje van de voet.

fig. 6  Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans laat zijn voet weglopen. Burghsluis, Oosterschelde, 14-9-2019.

Afscheuren van de voet
Het afscheuren van de voet beschreef ik al bij de Zeeanjelier. Die schuift dus een stukje van zijn plaats, laat vervolgens een aantal kleine stukjes weefsel achter en die ontwikkelen zich tot volledige zeeanemonen. Afgezien van de Zeeanjelier bedienen in Nederland ook de Sierlijke slibanemoon (fig. 6) en de Golfbrekeranemoon, Diadumene cincta zich van deze methode. De Sierlijke slibanemoon doet het wel in een andere vorm: de anemoon laat een deel van zijn voet weglopen. Die uitstulping rekt zo ver op dat er stukjes afscheuren, waaruit jonge anemoontjes ontstaan.

Overlangse deling
Overlangse deling is een spektakel: het dier trekt zich letterlijk in tweeën. Het laat het linker- en rechterdeel van zijn lichaam van elkaar wegschuiven en scheurt uiteindelijk finaal door midden (fig. 7). Het hoeft niet altijd precies door midden te zijn, maar beide helften nemen in ieder geval een stuk voet, zuil, mondopening en een aantal tentakels mee. Het is een kwestie van klonen; er is feitelijk ook geen juveniel exemplaar, want ze zijn beide het ouderdier.

fig. 7  Wasroos, Anemonia viridis van onderen gezien, die zich aan het delen is. 
Yerseke, Oosterschelde, 25-11-2014 (in vitro 22-2-2015).

Er zijn in Nederland drie soorten die zich zo voortplanten: de Groene golfbrekeranemoon, Diadumene luciae (fig. 8 & 12), het Margrietje, Actinothoe sphyrodeta en de Wasroos, Anemonia viridis (fig. 7). De eerste is redelijk algemeen (plaatselijk zeer algemeen); de andere twee zijn erg zeldzaam.

fig. 8  Groene golfbrekeranemonen, Diadumene luciae. Links een exemplaar met een paar v-vormige 'dubbel'-tentakels, 
waarschijnlijk als gevolg van een 'fout' bij de deling. Strijenham, Oosterschelde, 17-8-2011.

Door de deling ontstaat een extreem grote wond die de dieren moeten helen. De zeeanemonen die zich zo voortplanten, hebben een verbluffend regeneratievermogen. Een voorbeeld. In mijn aquarium heb ik anemoontjes uit Nieuw-Zeeland: de Witgestreepte anemoon, Anthothoe albocincta (verwant aan 'onze' Margrietjes). Die delen zich zeer frequent in mijn aquarium. Van één zo’n anemoontje heb ik in mijn aantekeningen genoteerd dat die zich ’s ochtends om 8:00 uur ging splitsen en dat ik de twee dieren als experiment om 20:00 uur een klein stukje mossel gaf, dat ze al naar binnen konden werken als voedsel. Dat is ronduit ongelooflijk met zo’n extreme verwonding! Op fig. 9 zie je zo'n Witgestreept anemoontje dat zich aan het delen is en op fig. 10, nog geen dag later, twee keurig geheelde anemoontjes. Zeesterren worden vaak aangehaald als het voorbeeld van regeneratievermogen, maar dat zijn eigenlijk maar amateurs: zeeanemonen zijn de echte top.

fig. 9  Witgestreepte anemoon, Anthothoe albocincta tijdens deling. Nugget Point, Nieuw-Zeeland, 7-2-2005 (in vitro).

fig. 10  Witgestreepte anemoon, Anthothoe albocincta na deling. Nugget Point, Nieuw-Zeeland, 7-2-2005 (in vitro).

Is het je overigens ooit opgevallen dat Zeeanjelieren, Sierlijke slibanemonen (fig. 11), Golfbrekeranemonen en Groene golfbrekeranemonen (fig. 12) vaak in dichte groepen te vinden zijn? De verklaring ligt voor de hand: veel dieren zijn gedeeld of afgescheurd en respectievelijk niet ver weg van elkaar of van het ouderdier gewandeld.

fig. 11  Groep Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. miniata. De juveniele dieren zijn vrijwel zeker afkomstig 
van één of meer van de omringende volwassen exemplaren. Burghsluis, Oosterschelde, 14-9-2019.

fig. 12  Groene golfbrekeranemonen, Diadumene luciae zijn door hun kleine formaat makkelijk over het hoofd te zien, maar 
vallen toch op omdat ze vaak in groepen bij elkaar staan. Zoetersbout, Oosterschelde, 19-7-2016.

Siamees of niet
Los van de discussie vond ik het een intrigerend en visueel mooi fenomeen. Komt het vaak voor? Is er in de literatuur iets over te vinden? Hoe zit het precies met de voortplanting waardoor deze afwijkingen kunnen ontstaan?

fig. 13  Siamese Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea*. Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019.

En toen vond ik op 19-9-2019 - hoe toevallig kan het zijn - een prachtige Siamese Sierlijke slibanemoon bij een duik op de tweede pijler van de Zeelandbrug. Waar Stefan Verheyen de bruine variëteit miniata had gefotografeerd, vond ik de witte variëteit nivea. Die heb ik gefotografeerd, zowel uitstaand (fig. 13) als met ingetrokken tentakels (fig. 14) en daarna meegenomen** en thuis gefotografeerd (fig. 1, 15, 19, 20-24). Het werd tijd voor onderzoek en het schrijven van een artikel!

fig. 14  Siamese Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea* met ingetrokken tentakels. Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019.

fig. 15  Siamese Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea* met ingetrokken tentakels. 
Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019 (in vitro 5-10-2019).

Op zoek naar antwoorden 
In de literatuur die ik voor handen had, kon ik over Siamezen amper iets vinden. In Wood (2005, p19) vond ik een foto van een Siamese Diepwaterdahlia, Urticina eques met de tekst “Dahlia anemone in the process of longitudinal fission” (= Dahlia die zich overlangs gaat delen). Ik geloofde daar niets van. Die Diepwaterdahlia ging niet splitsen, want gebaseerd op jarenlange veld- en aquariumwaarnemingen wist ik - nog voor ik literatuur had geraadpleegd - dat Urticina’s zich niet voortplanten op die manier.

Verder zoeken dus. Op internet kwam ik bij Duikeninbeeld twee foto’s tegen van Zeedahlia’s, Urticina felina die Ad Aleman had gefotografeerd bij de Blokkendam (fig. 16 en 17), samen met zijn vraag of zoiets als een Siamese tweeling bestaat bij deze soort. Bestaan doet het zeker gezien de foto in het al aangehaalde boekwerk van Wood. Maar bij Ad’s foto’s is er twijfel, want zeeanemonen zijn nogal vormvariabel en deze Zeedahlia’s kunnen zich ook sterk hebben ingesnoerd, zoals Ad zelf ook al stelt. Helaas heeft hij geen foto’s kunnen maken waarop het mondveld goed zichtbaar is. Dat had zeker uitsluitsel kunnen geven, want dan zouden er twee mondopeningen zichtbaar moeten zijn. Later kreeg ik van hem nog zo'n intrigerende foto van een mogelijke Siamese Gewone slibanemoon, Sagartia troglodytes (fig. 18). Ook daarvan is het jammer genoeg niet met zekerheid vast te stellen of het om een Siamese tweeling gaat. Overigens doet ook de Gewone slibanemoon niet aan ongeslachtelijke voortplanting.

Het kwam er eigenlijk op neer dat ik antwoord moest vinden op de vraag of een bepaalde soort zich op verschillende manieren ongeslachtelijk kan voortplanten. Want uit die informatie zou moeten blijken of het wel of niet Siamese tweelingen zijn. Ik werd er nog niet veel wijzer van.

fig. 16  Siamese tweeling of sterk ingesnoerd? Zeedahlia, Urticina felina. Blokkendam, Noordzee, 15-9-2018 © Ad Aleman. 

fig. 17  Siamese tweeling of sterk ingesnoerd? Zeedahlia, Urticina felina. Blokkendam, Noordzee, 29-9-2018 © Ad Aleman.

Ouwe koek
Tijd voor het raadplegen van de vraagbaak op het terrein van zeeanemonen: Ron Ates. Ron liet er geen misverstand over bestaan. Hij deelde mijn mening over de Siamese tweelingen en noemde het 'ouwe koek'. Want zoals hij liet weten, was dit onderwerp 90 jaar geleden al afdoende beschreven door T.A. Stephenson, toen en in zekere zin nog steeds een autoriteit op het gebied van zeeanemonen. Ook verstrekte hij mij een aantal artikelen uit onder meer De Kor. Toen ik de jaartallen van die publicaties zag, bleek het ook ouwe koek: 1959 en 1961. Maar ouwe koek is nog altijd eetbaar en figuurlijk de moeite waard om - passend archaïsch uitgedrukt - het weer eens aan de vergetelheid te ontrukken.

Stephenson (1929) beschrijft uitgebreid de verschillende soorten voortplanting van zeeanemonen en experimenten daarmee door ene W.E. Evans, samen met zijn eigen observaties. Zijn conclusie: afgezien van geslachtelijke voortplanting kent een soort doorgaans maar één type ongeslachtelijke voortplanting. Dus waar bijvoorbeeld de Sierlijke slibanemoon stukjes voet loslaat, waaruit zich jonge anemoontjes ontwikkelen, zal deze soort zich niet overlangs delen zoals het Margrietje. Met andere woorden: Zeeanjelieren en Sierlijke slibanemonen delen zich niet overlangs en Siamezen blijven dus Siamezen.

Verder schrijft hij over Siamese tweelingen, die hij 'double specimens' en 'double-monsters' noemt (p162): “Double specimens are normally permanently double and the halves do not separate.” (lees: Tweedelige dieren zijn gewoonlijk permanent dubbel en de helften scheiden niet.) Ook haalt hij het volgende aan over dat onderwerp (p161): “Carlgren and others have shown that permanent double-monsters can originate from arrested and incomplete fission; but that many of them are double from an early embryonic stage, or arise from some other reason, and their condition has nothing to do with ordinary asexual reproduction.” (lees: Carlgren en anderen hebben aangetoond dat permanente dubbele 'monsters' afkomstig kunnen zijn van onvoltooide en onvolledige splitsing, maar dat veel dubbele exemplaren in een vroeg embryonaal stadium als zodanig - of om een andere reden - zijn ontstaan, en hun vorm heeft niets te maken met gewone ongeslachtelijke voortplanting.).

Overigens wordt in het artikel van Stephenson bij de Zeedahlia alleen gerept van geslachtelijke voortplanting. Dat bevestigt mijn stelling dat het Siamese exemplaar van Wood (zie eerder) helemaal niet gaat splitsen.

In de tijd dat ik op onderzoek was, kwam ik op 23-10-2019 bij een duik bij de Zeelandbrug een Siamees Zeeanjeliertje tegen. Ook die heb ik verzameld; Ik ben benieuwd of daar qua gedrag nog iets nieuws van te leren valt.

fig. 18  Mogelijke Siamese tweeling Gewone slibanemoon, Sagartia troglodytes
Den Osse - Nieuwe Kerkweg, 22-7-2017 © Ad Aleman.

Nog meer interessante ouwe koek
Wat ik voor het gemak steeds een Siamese tweeling noem, wordt ook door Van Soldt & Tak (1959) beschreven in De Kor in een lezenswaardig artikel met als titel 'Knopvorming en dubbelmondigheid bij zee-anemonen'. Zij halen de publicatie van Stephenson van 1929 en zijn conclusies al aan. Zij beschrijven onder meer dubbelmondige exemplaren van de Edelsteenanemoon, Aulactinia verrucosa (fig. 4 & 5) en van de Paardenanemoon, Actinia equina. Van de Edelsteenanemoon blijk ik in mijn aquarium ooit een Siamese tweeling te hebben gehad, maar afgezien van de datum van de notitie (22-6-1999) kan ik daarover helaas niets meer terugvinden. Van de Paardenaemoon heb ik nog nooit een Siamese tweeling gevonden.

Zij beschrijven ook een paar aquarium-waarnemingen, die ik hier graag overneem en waaraan ik mijn commentaar toevoeg:

“De twee monden of koppen van de anemoon groeien vrijwel even hard.” Dat is ook mijn ervaring met de Siamese Zeeanjelier van 1978 en de recente Sierlijke slibanemoon. Ik gaf en geef ze overigens ook een vergelijkbare hoeveelheid voedsel, dus dat is op zich niet vreemd. De twee dieren die de Siamese Zeeanjelier vormen die ik in oktober verzamelde, zijn wel duidelijk verschillend van grootte. Ik ben benieuwd of dat in de loop van de tijd veranderd.

“Onafhankelijk kan de ene mond voedsel opnemen zonder dat dit de andere mond beroerde.” Ook die ervaring deel ik (fig. 19). Op zich vind ik dat niet vreemd, omdat het - voorzover ik dat kan zien - bij mijn witte Sierlijke slibanemoon, twee onafhankelijke dieren zijn, die alleen de voet delen en met de zuilen deels aan elkaar vast zitten. De lichaamsholte (ook coelenteron of gastrale holte genoemd) wordt dus niet gedeeld. In mijn aquarium aantekeningen van de Siamese Zeeanjelier uit 1978 lees ik “hebben beide eigen tentakelkrans die afzonderlijk voedsel tot zich kunnen nemen”. Bij het voeren van de Siamese Zeeanjelier van oktober 2019 is wel te zien dat bij een sterke, gelijktijdige samentrekking van de tentakels, het mondveld en de zuil van het ene exemplaar, de ander zich ook samentrekt. Ik denk dat het andere exemplaar dan een tik krijgt, waardoor die uit irritatie samentrekt.

fig. 19  Het rechter exemplaar heeft net voedsel gevangen en trekt zijn tentakels in, het linker exemplaar staat nog volledig uit. 
Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea*. Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019 (in vitro 5-10-2019).

“De twee monden staan altijd samen open of zijn beide gesloten.” Dat was ook bij de Siamese Zeeanjelier van 1978 het geval, lees ik in mijn aantekeningen van 27-7-1987, en bij de Siamese Sierlijke slibanemoon. De recente Siamese Zeeanjelier is in dat geval uitzonderlijk, want ik zie het grootste exemplaar soms wel wat uitstaan (niet volledig), waarbij het andere exemplaar nog ingetrokken zit.
Of het samen open of gesloten zijn bijzonder of logisch is, kan ik niet goed beoordelen. Ik kan er zelfs met tientallen jaren aquariumervaring nog steeds geen hoogte van krijgen waarom een zeeanemoon dicht zit of uit staat.

“Nog nimmer heeft een van mijn twee-mondigen zich ook maar een cm verplaatst.” Mijn twee nieuwe Siamezen verplaatsten zich veel, maar zijn na een paar weken wat - maar niet helemaal - tot rust gekomen. Het kan betekenen dat de dieren het niet zo naar hun zin hadden (stroming? voedselaanbod?). Van de Siamese Zeeanjelier van 1978 kan ik mij dat niet herinneren en er staat niets over in mijn aantekeningen.
Meteen komt bij mij de vraag op hoe ze gezamenlijk aan de wandel gaan? Is het een gecoördineerde actie of gaat één van de twee zich verplaatsen en gaat de ander dan mee? Het laatste lijkt mij, want hoe wisselen ze signalen uit? Maar wie weet wat er gecommuniceerd wordt.

fig. 20   De Siamese Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea* laat zijn voet weglopen. 
Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019 (in vitro 22-10-2019, 11:52).

Nog het vermelden waard is dat de Siamese Zeeanjelier van 1978 het meer dan tien jaar heeft uitgehouden: “1-12-1988: Tweeling Metridium dood. Was samen met Sagartia elegans van de Flaauwers oudste dier van aqua (beiden uit '78). Metridium werd steeds kleiner en moeilijker te voeren (uiteindelijk 5 mm).”

In aansluiting en reactie op het artikel van Van Soldt & Tak (1959) schrijft Hajo Compaan in De Kor in 1961 zelfs een artikel over hoe we zulke monstruositeiten moeten benoemen. Hij stelt voor voortaan van veel-koppigheid te spreken als het meerdere tentakelkransen betreft (de Siamese tweelingen waar het in mijn verhaal over gaat) en van veel-mondigheid als het om meer dan één mond binnen één tentakelkrans gaat (bijvoorbeeld de Zeedahlia in het boek van Wood). Op zich een uitstekend voorstel; ik heb het voor nu maar even gelaten bij Siamese tweeling.

fig. 21   De weglopende voet van de Siamese Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea* begint in te scheuren. Vanwege de hevige
irritatie worden acontiën (draden die netelkapsels bevatten) uitgestoten. Zeelandbrug, Oosterschelde (in vitro 22-10-2019, 19:25).

Koos den Hartog schrijft in een artikel over de Paardenanemoon, Actinia equina, in De Levende Natuur (1961) dat dubbelmondigheid veel voorkomt bij deze soort. Hij haalt Pax (1937) aan, die een viertal theorieën beschrijft over het ontstaan van deze monstruositeiten. Zeer interessant, maar het voert te ver die hier nu te noemen. Wel wil ik Den Hartog’s conclusie delen, namelijk dat naar zijn mening geen van die theorieën juist is: “Persoonlijk ben ik van mening dat verreweg het grootste aantal der dubbelvormen Siamese tweelingen zijn, dat het ontstaan ervan dus een embryologisch proces is.” In de literatuurverwijzing vind je een link naar het artikel als PDF, zodat je het verder kunt lezen.

Nog meer bewijs
Inmiddels heb ik nog een prachtig empirisch bewijs dat mijn dubbele Sierlijke slibanemoon ook daadwerkelijk een Siamese tweeling is. Het exemplaar dat ik meenam van de Zeelandbrug ging zich namelijk op 22-10-2019 voortplanten (fig. 20 t/m 23). Op de foto’s kun je zien hoe de voet wegloopt en afscheurt en er kleine stukjes voet achterblijven. De ouder anemoon is nog steeds (en blijft dus) een Siamese tweeling. Overigens loopt de voet weg bij één individu; niet in het midden tussen de twee Siamezen.

fig. 22   Detail van de weglopende voet van de Siamese Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea* die begint in te scheuren. 
Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019 (in vitro  22-10-2019, 22:09).

fig. 23   De voet van de Siamese Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea* is grotendeels teruggetrokken. Uit de afgebroken 
stukjes voet ontwikkelen zich nieuwe anemoontjes. Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019 (in vitro 23-10-2019, 5:58).

Conclusie
Mijns inziens is afdoende beschreven en bewezen dat veelkoppige Zeeanjelieren en Sierlijke slibanemonen zich niet splitsen en het dus in feite Siamese tweelingen zijn.

Ik breek meteen een lans voor het napluizen, lezen en publiceren uit ‘oude’ bronnen, zoals ik hier met hulp van Ron Ates (waarvoor mijn dank) heb gedaan. Ik vond het bijzonder dat er al zoveel beschreven en te vinden was in bijvoorbeeld een periodiek als het niet meer bestaande De Kor.

Commentaar op dit artikel en meldingen met foto’s van vondsten heet ik van harte welkom!


* Dit zijn foto's van steeds hetzelfde dier. Met name bij fig. 1, 19 en 24 zou je niet denken dat dit de nivea (witte) variëteit is van de Sierlijke slibanemoon. Door de fotografie van het dier op een donkere ondergrond (in een zwart plastic bakje) met veel flitslicht wordt de aanwezige oranje kleur (zie in mindere mate bij fig. 20 & 21) versterkt. 

** Ik heb een ontheffing van de provincie om als duiker te mogen verzamelen.

Literatuur & websites/links:
  • Ates, R., 1997. Bloemdieren, de zeeanemonen en hun verwanten van de Nederlandse kust. ISBN 9080359513.
  • Compaan, H., 1961. Enkele zee-anemoonproblemen en iets over monstruositeiten. De Kor, jrg 11, no 1, maandorgaan van Biologia Maritima, Nederlandse Vereniging van Zeeaquariumliefhebbers. Klik HIER voor een PDF van het artikel. 
  • Hartog, J.C. den, 1961. Enige aantekeningen over Actinia equina (L.), de Gewone zeeanemoon. De Levende Natuur 64 (12): 280-285. Klik HIER voor een PDF van het artikel. 
  • Hartog, J.C. den, 1962. Op Himanthalia elongata aangevoerde zeeanemonen te Den Helder in 1960 en enige aanvullende aantekeningen over Corynactis viridis, Het Zeepaard 1962-1. 
  • Otten. M.J., 2018. Facebookbericht m.b.t. Siamese tweeling-anemonen. 2018-02-22. Klik HIER om die pagina te openen. 
  • Soldt, O. van & H. Tak, 1959. Knopvorming en dubbelmondigheid bij zee-anemonen. De Kor, jrg 9, no 9, 175-180. Klik HIER voor een PDF van het artikel: 
  • Stephenson, T.A., 1929. On methods of reproduction as specific characters. J. Mar. Biol. Ass. UK, 16, 131-72 (als PDF bij mij op te vragen).
  • Wood, C., 2005. Guide to Sea Anemones ans Corals of Britain and Ireland. ISBN 948150416.

fig. 24   Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea*: 'bloemen'pracht in tweevoud. 
Zeelandbrug, Oosterschelde, 19-9-2019 (in vitro 5-10-2019).